Naamgeving
Nederlands
Doodsbeenderenboom
Wetenschappelijk
Gymnocladus dioica
Herkomst
Noord-Amerika
Canada, Oost- en Centraal Verenigde Staten
Omstreeks 1750 voor het eerst naar Europa gebracht.
Kenmerken
Hoogte: tot 20 m
Kroon: luchtig, in de winter knokig met dikke twijgen
Blad: zeer groot tot 1m, dubbel geveerd. Deelblaadjes bij uitlopen roze, later groen tot brons
Bloemen: groenachtig wit in trossen, tweehuizig
Schors: grijsbruin, ruw
Herfstkleur: geel
Wetenswaardig
De Nederlandse naam slaat op de grijzige takken met een vale lijkkleur van skeletbeenderen.
Heel bijzonder zijn de extreem grote bladeren die bestaan uit vertakkingen met veel deelblaadjes. In de herfst vallen eerst de deelblaadjes af en blijven de roodachtige bladstelen nog aan de boom zitten. In de wintermaanden vallen die pas af. Dan valt op dat de boom geen fijne twijgen heeft.
Het hout is lichtbruin, zwaar en sterk, wordt o.a. gebruikt voor meubels. De zaden zijn giftig, maar werden vroeger geroosterd gebruikt voor surrogaat-koffie.
Boom is in de natuurlijke leefomgeving zeldzaam, omdat de zaden door grote herbivoren moeten worden verspreid. Nu kiemen de zaden nog slechts in natte omstandigheden als de peulen eromheen wegrotten.